In de twaalfde eeuw verschijnt naast de traditionele rekenmethode met penningen een nieuwe rekenmethode, die met de pen moest worden uitgevoerd. (Afbeelding uit 1533: rekenaars met de pen en met de penningen gebroederlijk aan een tafel).
Voor mensen die niet kunnen schrijven, maar wel willen leren rekenen
blijft het echter nodig om het traditionele penningrekenen te leren:
Om dies wille dat veel persoonen niet scriven en connen dien nochtans
de conste der rekeninghe wel van noode es te weten, so sal ic de selve
conste hier naer bescriven ... hoe men die metten pennighen
ende legghelde orboren sal.
In het hoofdstuk 'numeratie' schrijft Van der Scuere over het getal nul: 0, die men 'nullo' -dat is gheen- noemt, gheen ghetal ofte niet van haren selven [niets van zichzelf] maer een behulp der [hulpmiddel van] ander ghetallen ende om te vullen de ledighe plaetse daer gheen ander figuer [cijfer] en comt te staen
Als het principe van het getalsysteem is uitgelegd, wordt het onmiddelijk toegepast op zeer grote getallen. Van Varenbraken legt bijvoorbeeld uit hoe een getal van 18 cijfers gelezen moet worden: 9876543210, segghet: neghen duysent duysentwerf duysent achthondertwerf duysentduysent sessentseventich werf duysentsuysent vijfhondertduysent drie en veertich duysent tweehondert ende thiene
De zestiende-eeuwse methode van optellen komt overeen met
de huidige manier van cijferend optellen:
Omme te addeeren 457 met 683,
soo settet deene somme recht onder dander
De deelmethode die in de meeste rekenboeken wordt aangetroffen
heeft veel overeenkomsten met de huidige staartdeling,
maar wijkt er op bepaalde plaatsen van af.
De deler wordt links onder het deeltal geschreven en bij
iedere stap in de berekening doorgestreept en opnieuw,
een plaats verder naar rechts genoteerd.
Petri behandelt het volgende voorbeeld:
Omme te deelen 27648 doer 36 settet 3 onder 7 ende 6
onder 6. Neempt die 3 soo menichmael in 27 datter so
veele restet omme te hebben die 6 oock so menichmael.
Bij grotere delingen kan men in de vorm van de berekening
een zeilschip herkennen. Zie de figuur op de omslag van het boek.
Na de regel van drieën volgen tientallen andere rekenregels.
De meeste van deze regels zijn wiskundig gezien niet anders
dan die eerste regel, maar ze dragen een andere naam, die ontleend
is aan de context waarin ze worden toegepast:
regel voor buitenlandse berekeningen, regel van gezelschap,
regel van conjunctie enz. (Afbeelding: salarisberekening
van 5 knechten uit 1569).
In het begin van de 16e eeuw komen aanvankelijk nog onverbasterde Latijnse termen voor, maar in de loop van de 16e eeuw nemen ze in aantal af. Ze houden nog het langst stand op de wat officiëlere plaatsen, bijvoorbeeld in een definitie: Additio is optellen ofte te samen voegen vele sommen in een somme.
Het grootste deel van de Latijnse termen wordt na verloop van tijd aangepast aan de Nederlandse taal. Bijvoorbeeld, het Latijnse suffix -io wordt vervangen doot het suffix -ie. Dat levert termen op als additie, multiplicatie, divisie, probatie, denominatie. Als een leenwoord Nederlandse voorvoegsels aanneemt is dat een teken van inburgering: opadderen, uutdivideren.
Uit het Latijn vertaalde termen hebben een opvallende overeenkomst: het zijn betekenisontleningen; woorden uit het alledaagse zestiende-eeuse Nederlandse taalgebruik, die een extra betekenis kregen: operatio werd vertaald met rekeninge of werkinge, denominator werd vertaald met uutspreker, augmentere werd vertaald met menichvoudigen, en radix werd vertaald met wortel.