wiskonst.nl


Simon Stevin (1548-1620)


Simon Stevin werd in 1548 geboren in Brugge en kwam waarschijnlijk in 1581 naar Leiden. Hij werkte als kwartiermeester voor het leger van de Republiek en daarnaast in dienst van Prins Maurits, aan wie hij bovendien privélessen wiskunde gaf. Ook schreef hij een groot aantal boeken, in de eerste plaats over wiskunde, natuurkunde en techniek, maar ook over de Nederlandse taal, over logica en over staatsinrichting. Stevins belangrijkste bijdrage aan de wiskunde was De Thiende (1585), zijn pleidooi voor de invoering van decimale breuken. Zijn bekendste uitvinding was de zeilwagen, waarmee Prins Maurits en zijn gasten over het strand reden. De laatste jaren van zijn leven woonde Stevin in Den Haag. Hij overleed in 1620.


Simon Stevin, een portret van kort na zijn dood

Simon Stevin (uitspraak: Stevin) werd geboren in Brugge, in 1548. Hij was het onwettige kind van Anthuenis Stevin en Cathelijne vander Poort. Hij werd opgevoed door zijn moeder. Over zijn vader is weinig bekend. Cathelijne vander Poort had nog twee kinderen, Hubrecht en Emerentiana, van een zekere Noël de Caron (overleden in 1560), die afwisselend burgemeester en schepen (wethouder) was van het Vrije van Brugge, een onafhankelijk gebied rondom de stad. Later trouwde ze met ene Joost Sayon.

Over Stevins jeugd weten we verder niets. Het eerste bewaard gebleven document over Stevin is een mondigverklaring, ook wel ontvoogding genoemd, gedateerd op 30 oktober 1577. Na zijn mondigverklaring had Stevin geen voogden meer nodig om zijn zaken waar te nemen, en kon hij bijvoorbeeld zelf leningen aangaan. Stevin, die volgens deze acte "ghecommen was ter oude van acht en twintich jaeren ofte daerontrent", had twee voogden, de heren Joachim de Fournier en Joost Sayon (dezelfde als boven), die over hem waren aangesteld op 30 oktober 1577. Zijn mondigverklaring was dus een formaliteit: men moest een voogd hebben om ontvoogd te kunnen worden. Een ontvoogding op achtentwintigjarige leeftijd was betrekkelijk laat, maar niet ongebruikelijk. Men stelde meestal pas een voogd aan over een minderjarige als deze daadwerkelijk bezittingen had die beheerd moesten worden. Het vermoeden is (zie [Dijksterhuis 1943, p. 4] en [Devreese en Vanden Berghe 2003, p. 40]) dat Stevin tot 1577 geen eigen bezit had - of in elk geval niet veel - en dat hij op het moment van zijn mondigverklaring een grote som geld verwachtte, bijvoorbeeld een erfenis van zijn biologische vader.

Uit de tekst van de ontvoogding blijkt ook dat Stevin op dat moment als klerk werkte op het belastingkantoor van het Vrije van Brugge. (Misschien kreeg hij deze baan dankzij zijn connectie met wijlen De Caron.) Zelf heeft Stevin ergens geschreven dat hij eerder een tijd in Antwerpen woonde, waar hij werkte als boekhouder en kassier. Maar we weten niet wanneer dat was.

In 1581 dook Stevin op in Leiden. Hij trok in bij Nicolaas Stochius, de rector van de Latijnsche School aldaar. Op 16 februari 1583 werd hij ingeschreven als student aan de in 1575 opgerichte Leidse Universiteit. Hij was studiosus litterarum, letterlijk: "student van de wetenschappen".

Er is geen duidelijke reden aan te wijzen voor zijn vertrek naar de Noordelijke Nederlanden. Sommige historici delen Stevin in bij de stroom protestantse ballingen en vluchtelingen die (vooral na de val van Antwerpen in 1585) naar de Republiek trokken vanuit het katholieke Zuiden. Het probleem met deze verklaring is dat uit niets dat Stevin geschreven heeft blijkt dat hij protestant was. Men neemt aan dat hij in elk geval Nederlands Hervormd was vanaf zijn komst naar de Republiek, gezien zijn vriendschap met Prins Maurits (zie hieronder). Desondanks is het goed mogelijk dat hij in Brugge katholiek was, want Stevin had (bijvoorbeeld in zijn Burgherlicke Stoffen) tamelijk pragmatische ideeën over godsdienst: wiens brood men eet, diens woord men spreekt.

In Leiden begonnen in hoog tempo allerlei boeken van Stevin te verschijnen, voornamelijk over wiskunde en natuurkunde. Ook deed hij een aantal uitvindingen en verbeterde hij bestaande technieken, bijvoorbeeld in het wegpompen van water uit drassige gebieden. Hiervoor werden hem diverse octrooien toegekend. Blijkbaar had Stevin voor zijn komst naar Leiden al een uitstekende vooropleiding achter de rug, maar hierover is helaas niets bekend.

Stevin heeft in zijn leven een of meerdere grote reizen gemaakt, waarbij hij in elk geval Polen, Pruisen en Noorwegen heeft bezocht. In Dantzig stelde hij een plan op voor het verdiepen van de haven. Traditioneel werd gesteld dat hij tussen 1571 en 1577 zijn grote reis door Noord-Europa maakte, maar E.J. Dijksterhuis, die in 1943 een grote biografie over Stevin publiceerde, liet zien dat hier geen enkel bewijs voor bestaat. (Zie: [Dijksterhuis 1943, p. 6].) Het lijkt hem zelfs onwaarschijnlijk dat Stevin zo'n verre reis zou hebben gemaakt terwijl hij nog niet ontvoogd was en dus blijkbaar nauwelijks geld bezat. En het klinkt ook wat vreemd dat iemand die als technisch expert naar Dantzig werd gehaald, een paar jaar later als klerk op een belastingkantoor moest werken.

In 1979 werd een brief teruggevonden in het Staatsarchief in Dantzig waaruit blijkt dat Dijksterhuis in elk geval gelijk had wat betreft Stevins bezoek aan die stad: het staat nu vast dat Stevin naar Polen reisde in de zomer van 1591, op uitnodiging van het stadsbestuur van Dantzig. (Zie: [Devreese en Vanden Berghe 2003, pp. 54-55 en pp. 65-66].)

Op zeker moment trad Stevin in dienst van Prins Maurits, met wie hij goed bevriend raakte. Dit is zeker het geval vanaf 1593, maar misschien hebben ze elkaar al eerder ontmoet. Maurits studeerde rond dezelfde tijd in Leiden als Stevin: de Prins werd ingeschreven op 19 april 1583 en vertrok plotseling op 10 juli 1584 na de moord op zijn vader, Willem van Oranje. Hoewel het mogelijk is - en gezien de kleine hoeveelheid toenmalige Leidse studenten zelfs waarschijnlijk - dat ze elkaar aan de Universiteit hebben leren kennen, blijkt dit nergens uit.

Vanaf 1593 werkte Stevin zeker voor Maurits, in eerste instantie "als affteeckenaer der Quartieren in 't Legher". Pas in 1604 werd hij officieel aangesteld door de Staten-Generaal als kwartiermeester. Dit betekende dat hij min of meer hetzelfde werk bleef doen, alleen nu kreeg hij er ook voor betaald. Zijn salaris wordt in sommige bronnen op 500 pond per jaar gesteld, in andere op 50 pond per maand.

Stevin heeft zelf een beschrijving gegeven van de taken van een kwartiermeester, die hij Opperlogierder noemt:

"Opperlogierder is die ghemeene toesicht en bevel heeft over de saken der logiering. (...) Des Opperlogierders werck is, int reysen an elcken Logierder der hoopen te segghen, op wat Dorp of plaets haer Volck legghen sal en op heurlien toe te sien tegens alle misvallen en bedroch datter mocht ommegaen." (geciteerd in [Dijksterhuis 1943, p. 11])
Bij dit laatste ging het niet alleen om "misvallen" die het leger konden treffen, maar ook het beschermen van de locale bevolking tegen vandalisme door soldaten.

In een ander boek noemt Stevin zichzelf Leghermeter, dat wil zeggen dat hij zich bezighield met het ontwerpen en inrichten van de kampen van het leger. Al met al had Stevin een belangrijke positie in het leger van de Republiek, met een grote verantwoordelijkheid, want Nederland was volop in oorlog met de Spanjaarden.

Naast zijn officiële werkzaamheden kreeg Stevin voortdurend opdrachten van de Staten-Generaal of van Prins Maurits in eigen persoon. Sommige hiervan zijn bewaard gebleven. Een paar voorbeelden:

  • Hij werd met een ingenieur naar Harderwijk gestuurd om rapport uit te brengen over de toestand van de daar gelegen fortificatiën, die beschadigd waren geraakt.
  • Hij moest een standaard-lengtemaat maken voor de bouw van versterkingswerken.
  • Hij nam plaats in verschillende commissies die zeevaartkundige uitvindingen moesten beoordelen. In 1598 bijvoorbeeld werd een plan voor het bepalen van lengtes op zee onderzocht door een commissie met daarin de geleerden Stevin, Joseph Scaliger, Rudolf Snellius, Ludolph van Ceulen en Lucas Waghenaer. Er bestond grote behoefte aan dit soort uitvindingen, omdat de Republiek aan het eind van de zestiende eeuw begon met het opbouwen van een vloot. Stevin droeg zelf zijn steentje bij met het boek Havenvinding (1599), waarin hij probeert te doen wat de titel aangeeft.
  • Als Superintendent van de Financiën van de Prins bracht hij in 1606 de vorstelijke boekhouding op orde.
  • Hij stelde een instructie samen voor een Ingenieursschool, verbonden aan de Universiteit Leiden, waaraan "soude worden gedoceert in goeder duytscer tale die telconste ende lantmeten principalycken tot bevordering van de geenen, die hen souden willen begeven tottet ingenieurscap". Stevin vond het belangrijk dat de lessen in het Duytsch, dat wil zeggen in het Nederlands, gegeven werden, omdat daarmee ook cursisten werden getrokken die geen Latijn hadden geleerd. Hij pleitte er regelmatig voor dat de landstaal en niet het Latijn de voertaal van de wetenschap zou worden, juist om iedereen die talent voor en interesse in wetenschap had erbij te betrekken. De ingenieursschool, opgericht in 1600, werd een groot succes en trok niet alleen ingenieurs-in-spé, maar bijvoorbeeld ook steenhouwers, timmerlieden en metselaars, waarschijnlijk tot grote tevredenheid van Stevin.

Daarnaast nam Stevin landmeters-in-spé het examen af, en trad hij op als privéleraar van Prins Maurits, die erg in wiskunde was geïnteresseerd. Van 1605 tot 1608 verscheen de Wisconstighe Ghedachtenissen, een bundeling van alle onderwerpen die Stevin en Maurits tijdens de jarenlange lessen hadden behandeld. In dit boek legt Stevin, net als in vrijwel al zijn andere boeken, de nadruk op de praktijk van de wetenschap ("de daet"). De achterliggende theorie ("de spiegheling") vindt Stevin ook interessant en belangrijk, maar alleen als er vervolgens een praktische toepassing voor gevonden kan worden.

Tussen de bedrijven door vond Stevin nog een zeilwagen uit:

De zeilwagen van Stevin

Zeker tot de eerste helft van de twintigste eeuw was dit het bekendste wapenfeit van Stevin, en voor veel mensen zelfs de enige uitvinding die ze van hem kenden. De Prins en achtentwintig genodigden maakten een rit met de wagen over het strand van Scheveningen naar Petten. Onder de passagiers bevond zich opvallend genoeg een Spanjaard die gevangen was genomen bij de Slag bij Nieuwpoort, een zekere Franciscus de Mendoça. De eerste tocht met de zeilwagen kan dankzij hem in elk geval ongeveer gedateerd worden: hij moet plaatsgevonden hebben tussen 1 juli 1600 (de Slag bij Nieuwpoort) en 29 mei 1602 (de dag dat De Mendoça terug naar Spanje werd gestuurd).

Volgens een overgeleverd verhaal duurde de tocht twee uur, wat neerkomt op een gemiddelde snelheid van ongeveer veertig kilometer per uur. (Dijksterhuis vindt dit onwaarschijnlijk snel.) Het moet een vrolijke aangelegenheid zijn geweest. De Prins zat zelf achter het roer, en een ooggetuige schrijft:

"Eenmaal, tot kortswijl en om den Heeren een pots te doen, stierde sijn Excellentie de Wagen in Zee, waerover vele sich dapper ontzetteden; maar subijt het roer gewent zijnde, quam de Wagen weer op strandt en vloot sijn oude koers." (geciteerd in [Dijksterhuis 1943, p. 209])

Zoals op het plaatje te zien is, zijn er twee zeilwagens gebouwd van verschillende grootte. Een hiervan, waarschijnlijk de kleine, is vrij snel uit de geschiedenis verdwenen. De grote zeilwagen werd later, nog lang na de dood van Stevin, weleens gebruikt wanneer buitenlandse staatshoofden op bezoek kwamen. Naar verluid was een van de eerste vragen van de latere koning Willem I bij zijn aankomst in Scheveningen in 1813, wat er met de zeilwagen was gebeurd. Helaas: na de Franse bezetting in 1795 was de wagen geveild en verkocht aan een visser, die hem in 1811 heeft gesloopt toen de schuur waarin hij de zeilwagen bewaarde was ingestort.

Stevin vroeg de Staten-Generaal om de functie Superintendent over de saeck der Fortificatie in te stellen, en bood zichzelf aan als kandidaat. Helaas voor hem was inmiddels het Twaalfjarig Bestand afgekondigd. De Staten-Generaal zagen geen reden om het leger nog verder op te tuigen: het verzoek werd afgewezen, net als de aanvraag voor salarisverhoging die Stevin in 1619 indiende.

Niettemin lijkt het erop dat Stevin tegen die tijd redelijk welvarend was. In maart 1612 liet hij voor 3800 gulden een huis bouwen in Den Haag, dat nog altijd bestaat. Het ligt op Raamstraat 47, en aan de muur is sinds 1898 (zijn driehonderdvijftigste geboortejaar) een relief geplaatst met het portret van Stevin.

In februari 1619 kocht hij voor 6300 gulden een ander huis, in de Nieuwe Houtstraat, maar alles wijst erop dat hij in de Raamstraat bleef wonen.

Inmiddels was hij ook getrouwd met een zekere Catharina Cray. (Haar achternaam wordt ook wel geschreven als Craiy, Craey, Krai, Kraai en Caerls.) Ze gingen in ondertrouw op 10 april 1616, maar het is niet bekend wanneer het huwelijk heeft plaatsgevonden. Stevin kreeg vier kinderen bij haar: Frederik in 1612 of 1613, Hendrik in 1613 of 1614, Susanna op 29 april 1615 en Levina op een onbekend moment.

Evenmin bekend is Stevins sterfdatum. We weten dat hij op 20 februari 1620 nog leefde, want op die dag nam hij ene Dirck Gerritsz. Langedijck het landmetersexamen af, waarvan een getuigschrift bewaard is gebleven. Verder moet Stevin op 8 april van dat jaar al overleden zijn, want op die dag behandelde het Hof van Holland een verzoek van de weduwe Stevin over de voogdij van de vier kinderen. Het is echter (wonderlijk genoeg, want Stevin was in die tijd een bekende Nederlander) niet mogelijk zijn dood preciezer te dateren.

Om aan te geven hoe bekend Stevin was, niet alleen in de Republiek maar ook in het buitenland, en nog ver na zijn dood, kan het volgende fragment wellicht dienen, uit de roman The Life and Opinions of Tristram Shandy, Gentleman (1759-1767) van Laurence Sterne. In deze bekende Engelse roman komt een zekere Uncle Toby voor die zich heeft verdiept in de wetenschap. Daarbij heeft hij een boek gelezen van een zekere Stevinus, dat hem goed bevallen is. Een paar bladzijden later schrijft Sterne:

"Your sudden and unexpected arrival, quoth my uncle Toby, (...) - instantly brought the great Stevinus into my head, who, you must know, is a favourite author with me. - Then, added my father, (...) - I will lay twenty guineas to a single crown piece, (...) that this same Stevinus was some engineer or other, - or has wrote something or other, either directly or indirectly, upon the science of fortification."
([Sterne 2003, Volume II, Chapter XII, pp. 97-98])

En even later:

"Your sudden appearence, Dr. Slop, quoth my uncle, resuming his discourse, instantly brought Stevinus into my head. (...) - Because, continued my uncle Toby, the celebrated sailing chariot, which belonged to Prince Maurice, and was of such wonderful contrivance and velocity, as to carry half a dozen people thirty German miles, in I don't know how few minutes, - was invented by Stevinus, that great mathematician and engineer."
([Sterne 2003, Volume II, Chapter XIV, p. 103])

 

Voor deze biografie is gebruik gemaakt van [Berkel 1985], [Devreese en Vanden Berghe 2003], [Dijksterhuis 1943], [DSB XIII, 47-51], [Romein en Romein 1977], [Sterne 2003] en [Struik 1981].

 

 

©2008 www.wiskonst.nl